Voorouders van de Gelderse Stapels kwamen uit Pommeren.(home = www.cstapel.nl)

Johan Hendrik (I) uit het Gelderse Gendt is de vroegste Stapel die via aansluitende akten met ons is verbonden. Anders dan bij zijn jongere broers en zussen ontbreekt in de Gendtse archieven zijn geboorteakte. Zijn ouders David Stapel en Anna Margaretha Böge, zoals men haar naam in Hulhuizen nog schreef, staan als ouders genoemd in het Rooms Katholieke Hulhuizen en in vijf Nederduits Gereformeerde doopakten in het nabije Gendt, maar van hun eigen doop of huwelijk geen spoor. Blijkbaar kwamen zij niet uit de streek, waar ook de doorhaling in Jan Hendriks trouwakte al op wijst.
Wel zijn alle drie te vinden in het Kerkeboek van Eickel, toen een boerendorpje van ±300 inwoners bij Gelsenkirchen. De akten hieronder passen zo naadloos bij het Gendtse gezin Stapel dat we met grote zekerheid mogen aannemen dat dit de oudst bekende akten zijn over de Gelderse Stapels:

Kirchenbuch, Evangelische Kirche Eickel, Kreis Gelsenkirchen (D)
Afbeeldingen uit een film van de Kerk van Jesus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen: GS Film 469947, Batch M 97158-1.

TROUWBOEK 1747-1809  Heiraten 1755,5. den 26tn Julii    David Stapel auß Pommern mit Anna Gedruth Böger
trouwakte David x Marg

DOOPBOEK 1747-1819  Taufen 1758, 13. den 7tn Merz   Johann Henrich. parentes David Stapel und Marg. N.
doopakte Johann Henrich

Het betekent dat de Gendtse David Stapel oorspronkelijk uit Pommeren kwam en dat hij met vrouw en oudste zoon naar Gendt kwam vanuit Eickel:
- Johann Henrich in Eickel, Joanna Maria in Hulhuizen en de meeste kinderen in Gendt werden steeds 20 tot 30 maanden na elkaar geboren.
- In Eickel en ook bij aankomst in Gendt zijn zij de enige Stapel en Böger in de Kerkeboeken; ook Davids vrouw is dus elders geboren.
- De doopakte noemt haar Marg. N., in hetzelfde handschrift dat haar bij haar huwelijk nog Böger noemde. Evenals in Gendt heette zij dus Margaretha, roepnaam Greetje, bij hun huwelijk nog verward met Geertje en Gedruth. Maar de N voor Böger lijkt te verklaren dat zij niet meer bij de kerk hoorde, waarschijnlijk vanwege haar Roomsche sympathieën. Kort na Johann Henrichs doop moeten David en Margaretha zijn vertrokken naar Gendt aan de Waal, waar zij evenmin als lidmaat werden bevestigd. Met hun twee geloven bleven zij in beide geloofsgemeenschappen buitenstaanders.

Pommeren, van het Slavische "po more", betekent "aan zee" of "Zeeland". Davids Pommeren besloeg bijna 500 km Pruisische Oostzeekust van Rostock tot Danzig (Gdansk), had een half miljoen inwoners, was zo groot als het huidige België en bestond uit het nu Duitse Voorpommeren en het in 1945 Pools verklaarde Achterpommeren. Volgens zijn Eickeler trouwakte kwam de later Gendtse David Stapel daar vandaan, maar een kerkeboek uit die tijd met zijn geboorte, ouders en verdere verwanten is er niet meer te vinden. Nog wel bewaard en zelfs online ter inzage is het Evangelisch Lutherse Kirchenbuch 1820-1874 van Faulenbenz, een gehucht van nog geen 50 haardsteden dat vanaf 1886 Eichenwalde heette en Dębice sinds 1945, drie uren gaans onder Naugard (Nowogard). Op afb. 81 van dat boek staat een doopnaam die ik in vroeger Nederland vooral zag bij de meeste generaties Gelderse Stapels 1) en in het 18e eeuwse Pruisen alleen nog in Eickel: "David Stapel, gewezen boer en dorpsschout, oud 91 jaar, gestorven in 1842".
De naam David Stapel is op het Europese vasteland een sterke aanwijzing voor een familieband met Gelderse Stapels, zeker tot midden 20e eeuw.

Meer dan honderd Faulenbenzse Stapels staan er in dat kerkeboek en net als die in Gendt hadden zij vaak (drie-)dubbele doopnamen ontleend aan eigentijdse vorstenhuizen. Achterin staat als laatste Stapel-akte de doop in 1874 van Paul Emil Erich Stapel, later ambtenaar te Leipzich. Hij moest eind 1933 een ariërverklaring overleggen en vroeg daarom Pastor Bergin zijn stamboom uit te zoeken. Hun briefwisseling hierover wordt nog altijd bewaard in het "Geheimes Staatsarchiv Preußischer Kulturbesitz" te Berlijn. In die tijd kon Bergin nog de 18e eeuwse Kerkeboeken van Faulenbenz inzien en vond dat de hierboven genoemde David Stapel (1751-1842) er als eerste Stapel in werd genoemd, bij zijn geboorte. Ook vond hij een oudere broer Michael (1749-1808) en een jongere broer Daniel (1753-?). Hun ouders waren David Stapel (1705-1772) en Sophie Blode (1717-1805). Zij kwamen pas na de geboorte van Michael naar Faulenbenz, waar zij de stamouders werden van deze grote familie Stapel. Bergin dacht dat zij misschien uit het nabije Alt Damerow afkomstig waren, maar kon dat niet meer bevestigen nadat de Kerkeboeken daar in een pastoriebrand verloren gingen.
De Gendtse David past niet gemakkelijk in dit gezin, tenzij in het onwaarschijnlijke geval dat de 18 jarige Sophie Blode hem in 1735 ter wereld bracht, dat hij nog voor of tijdens hun verhuizing naar Faulenbenz rond zijn vijftiende wegliep en dat men hem snel genoeg dood waande om in 1751 een tweede zoon naar David te noemen. Dan nog lijkt het vreemd dat er tussen 1735 en 1749 geen kinderen zijn vermeld, maar die zouden in Faulenbenz alleen zijn geregistreerd als ze er huwden of stierven en Pastor Bergin kan zich voor de stamboom hebben beperkt tot mannelijke nakomelingen.
Toch vormen alle gegevens bijeen een goede basis voor een mogelijke band tussen de Stapels in Gelderland en die rondom Naugard in Pommeren:

stamreeks
De genummerde horizontale stippellijnen verbinden de vroegste Gendtse David met de Pommerse David geboren in 1705 als (1) zijn zoon, (2) neef of (3) achterneef. Was hij zijn zoon, dan geldt het hierboven beschreven onwaarschijnlijke en fantastische maar niet onmogelijke scenario.
Was hij een neef, dan heette zijn vader Johann, Wilhelm of Friedrich, afgaande op de doopnamen van Stapels in Faulenbenz en Gendt. Gezien de enkelvoudige en puur bijbelse namen Michael, David en Daniel van zijn tijdgenoten in de familie ligt de naam Johann dan het meest voor de hand.
Was hij een achterneef, dan kon zijn vader ook weer David hebben geheten, bijvoorbeeld de kolonist die in 1763 in Neu Carbe woonde (zie verder).

Kerk en Staat waren toen stevig verweven en religie was behalve een persoonlijke overtuiging evenzeer een maatschappelijke en politieke factor. Achterpommeren kende toen maar 3% katholieken, dus de kans dat David zijn vrouw pas onderweg naar Eickel ontmoette is groot, zeker wanneer hij als 15-jarige is weggelopen. Gemengde huwelijken waren er extra problematisch, na de verbanning in 1731 van alle protestanten uit Salzburg. Twaalfduizend van hen volbrachten een voksverhuizing van duizend km door een midwinters Europa naar Pommeren, waar Koning Frederik Willem I van Pruisen hen gastvrijheid bood in de hoop dat zij het 20 jaar tevoren door de pest ontvolkte land weer tot bloei konden brengen. De Stapels in Faulenbenz stammen zelf niet van deze bannelingen: Hun stamboom gaat terug tot 1705 en maakt er geen melding van. Ook ontbreekt Stapel op een index met 3400 achternamen van de Salzburgers die naar Oost-Pruisen kwamen. Er blijken overigens al sedert 1568 Stapels in dit deel van Pommeren te hebben geleefd, zoals onder het kopje "Kolonisten" nog wordt beschreven.

Wanneer en waarom de later Gendtse David Pommeren verliet is onbekend en van zijn reisroute kennen we alleen zijn driejarige verblijf in Eickel, waar hij trouwde en vader werd. Als hij de oudste zoon zou zijn van David (*1705) en Sophie waar hij als 15-jarige van wegliep, dan lag zijn motief waarschijnlijk in hun botstende karakters en ontmoette hij zijn latere vrouw pas op weg naar Eickel. Was hij geen zoon van David (*1705) maar een neef of achterneef dan kan hij wat ouder zijn geweest bij vertrek en kan hij zijn aanstaande vrouw ook in Pommeren hebben leren kennen. Mogelijk was haar katholicisme zo onverenigbaar met zijn thuissituatie dat vluchten hen de enige uitweg sámen leek. Waar David en Anna Margaretha Böger elkaar werkelijk ontmoetten weten we dus niet. Haar eigen naam Margaretha en die van haar dochter Catharina waren niet in zwang bij de Stapels in Faulenbenz; die kwamen samen met haar RK voorkeur denkelijk van de Bögers.
Anna Margaretha Böger was een veel voorkomende naam, maar RK naamgenoten geboren tussen 1725 en 1737 en niet al getrouwd zijn moeilijk te vinden, ook omdat Böger op internet zeker 24 schrijfwijzen kent (ö, o, oe, oi, eu, ue ± r, rs of n). Op Familysearch is wel een naamgenote te vinden in Baden, met een Catharina als moeder, maar haar gezindte is onduidelijk en Baden was voor David een grote omweg naar het westen en naar Eickel.

Dębice Dębice
Faulenbenz of Eichenwalde, het boerengehucht waar mogelijk wel zijn ouders woonden maar David uit Gendt zelf zeker niet, werd na de Tweede Wereldoorlog Dębice genoemd en is na de Poolse toetreding tot de Europese Unie verdubbeld in grootte. Rechts de DW106 zuidzijde (Google Maps).

Stapels in Faulenbenz/Eichenwalde waren boeren die woonden op en nabij een Vollbauernhof of erfboerderij. Zij gaven er hun kinderen vaak net zulke namen als David en zijn (klein)kinderen in Gendt. Uit het Kirchenbuch Faulenbenz en uit verkoopcontracten valt op te maken dat de Vollbauernhof daar achtereenvolgens werd beheerd door David (1751-1842), Johann David (1774-1850), Johann David (1808-1889) en Wilhelm Friedrich August Stapel (1837-1934). Zij waren Schulz en Gerichtsmann, wat neerkomt op schout of burgemeester, titels die ook steeds werden vermeld in akten en contracten. Een enkeling was stal-, wagen-, kruiken- of kleermaker. Tussen de wereldoorlogen vermeldden Pommerense adresgidsen nog ruim 70 Stapel huishoudens, maar niet één David. De bedrijvengids 1939 vermeldt Paul en Robert Stapel als eigenaren van de Vollbauernhof, zodat er bijna twee eeuwen Stapels hebben geboerd tot WO II. De kaart van Achterpommeren toont hun verspreiding in 1939, met nog 2 Stapels in Eichenwalde zelf.
Wie er de oorlog overleefde probeerde voor de Russen uit naar het westen te vluchten, maar toen de geallieerden in Juli 1945 te Potsdam Achterpommeren toewezen aan Polen werden er nog meer dan 10 miljoen achtergebleven Duitssprekenden uitgewezen: de Heimatvertriebenen.
Paul Emil Erich Stapel had drie kinderen, werkte vanaf 1929 als verzekeringsdirecteur in Leipzig en stierf er in 1958 in de toenmalige DDR, 84 jaar oud.

Kolonisten ontgonnen van de elfde tot de achttiende eeuw de drassige gebieden langs de Oostzee, ook wel de Oostkolonisatie genoemd. De adel in noordoost Europa was arm en heerste over nog armere vooral Slavische horigen. Vlaamse, Nederlandse en Duitse kolonisten werden uitgenodigd om er de landbouw te ontwikkelen, met hun kennis van drooglegging, kanalisering en waterbeheer, ontginning, bemesting en wisselteelt. In ruil voor de welvaart die zij daarmee brachten kregen de kolonisten belastingvoordelen en grondrechten. Dat wekte afgunst bij de oorspronkelijke bewoners en dwong hen te wonen in groepjes van enkele tientallen haardsteden zoals in Faulenbenz, met een eigen ordedienst. Zelfs na zeven eeuwen werden Duitssprekenden er nog als indringers beschouwd, getuige de "heimatvertriebenen".
Het "Brandenburgisches Landeshauptarchiv" te Potsdam bewaart een verzoek uit 1763 van een uit Polen komende kolonist David Stapel, wonende te Neu Carbe in Friedeberg. Zijn relatie tot de Faulenbenzse Stapels is nog niet duidelijk, maar de term kolonist biedt nieuwe inzichten in de historie van de Gendtse en Pommerense Stapels, te meer omdat o.a. in Dębice, ooit Faulenbenz, nog steeds een deel "Kolonia" heet zoals bovenstaande google-map laat zien. Als Stapels er ooit als kolonisten begonnen, dan kwamen ze waarschijnlijk uit de noord-Pruisische laagvlakte of de Nederlanden en wie weet uit een van de dorpjes Stapel aldaar. Van daar kunnen zij tussen de twaalfde en de zeventiende eeuw oostwaarts zijn getrokken om als kolonisten kapitaal te vergaren in Pommeren, Polen of zelfs Rusland. Pastor Bergin vond ook dat het kadaster van het nabije Falkenberg tussen 1568 en 1643 respectievelijk de boeren Peter, Marten en Jurgen Stapel vermeldde, namen die eerder Duits dan Nederlands klinken. De Stapels in Faulenbenz hadden zich daar kennelijk al blijvend gevestigd want anders dan bijvoorbeeld in Gollnow is er niemand als kolonist geregistreerd in hun 19e eeuwse Kerkeboek. Anderen keerden met hun verworven kapitaal terug naar hun thuisland, maar niets wijst er op dat David Stapel op zijn weg naar Eickel en Gendt het thuisland van zijn vaderen voor ogen had. Zijn verdere levensverhaal maakt wel duidelijk dat hij geen materiële rijkdom meebracht.


1) In Nederland vond ik nog 2 vroege Stapels met de naam David, maar hun gegevens bieden geen houvast voor een verbinding met de Gendtse of enige andere familie Stapel:
- David Stapel en Jenneken Rijcken verkopen het echtpaar Geryt Hagens en Jaexken Holtappels 16-sept-1613 het huis de "Witte Eenhoorn", Hezelstraat, Nijmegen (Gelderland).
  Hij of een nakomeling kan als kolonist naar Pommeren of Polen zijn geweest of gegaan, zoals meer Nederlanders en Vlamingen deden, maar een concrete aanwijzing ontbreekt.
- David Stapel, geboren 13-sep-1733, zusje Geertrudis geb. 16-sep-1729, beiden RK gedoopt in de St Pieterskerk te 's-Hertogenbosch, vader Jacobus Stapel, moeder Barbara Colet.
  De geboortedatum past bij David uit Gendt, maar herkomst, geloof noch de namen van ouders en zusje passen bij zijn Gendtse familie. Verdere Bossche sporen ontbreken.

(home = www.cstapel.nl)